De Paradox van het Ruimtebezit

VERBEELDING AAN DE MACHT
Bezit is macht. Wie macht nastreeft wil mensen en dingen tot zijn bezit maken. Een goed middel hiertoe is het letterlijk of figuurlijk ‘verkleinen’: je kleineert mensen tot gewillige onderdanen, je miniaturiseert de wereld van de dingen tot maquettes en landkaarten. Machthebbers staan graag gebogen over landkaarten van te koloniseren of te veroveren gebieden of over de kartonnen bouwsels en plattegronden van stedenbouwkundige plannen. Wie verkeert in de miniatuurwereld van poppenhuizen, modelspoorwegen of Madurodam voelt zich koning of koningin van een oneindige wereld. Kunstenaars worden niet snel gezien als machthebbers. Maar wanneer de Franse cultuurfilosoof Claude Lévi-Strauss in zijn boek La pensée sauvage (Parijs 1962) het kunstwerk definieert als miniatuurmodel, moet er wel een verband bestaan tussen kunst en macht. Het miniatuurmodel kenmerkt zich volgens Lévi-Strauss door een drastische reductie van de oorspronkelijke eigenschappen. Het model hoeft dus naar menselijke maatstaven niet ‘klein’ te zijn: een monumentaal kerkgebouw kan een model zijn van een kosmische werkelijkheid. Zelfs een fotografische, schilder- of beeldhouwkunstige voorstelling op ware grootte, vat hij op als een miniatuurmodel omdat het de werkelijkheid reduceert met verlies van een groot aantal eigenschappen van het oorspronkelijke object. Dat gereduceerde model, in maat en/of in eigenschappen, oefent op mensen een enorme aantrekkingskracht uit. Een kracht die Lévi-Strauss als volgt verklaart: ‘In tegenstelling tot wat er gebeurt wanneer we een ding of een wezen in zijn ware grootte proberen te kennen, gaat in het verkleinde model de kennis van het geheel vooraf aan die van de delen. En zelfs wanneer dit een illusie is, ligt de betekenis van dit proces hierin, dat het deze illusie schept en in stand houdt, een illusie die aan het verstand en het gevoel een genoegen verschaft dat alleen hierom al esthetisch genoemd kan worden.’ (1) Kortom, het miniatuurmodel laat de verbeelding aan de macht.

ARCHITECTUUR BEZITTEN
Het slenteren door een stad en het bezichtigen van zijn bouwwerken is voor mij vaak een bijzondere ervaring. De dynamiek van elkaar opeenvolgende straten en pleinen in een stad voelt als een fysieke belevenis waarbij de zintuigen op scherp staan. Spectaculairder dan een achtbaan in een pretpark kan een tocht zijn langs intieme straatjes, monumentale kerkpleinen, Spaanse trappen, drukbezochte markten, stadsparken, havenkades, statige avenues en uitzichten vanaf torens. Niet anders is het met sommige gebouwen die je voeren door een labyrint van gangen, trappen, hallen en zalen waarbij binnen en buiten, korte en lange zichtlijnen en de eigen voortbeweging voor een dynamische beleving zorgen. Zoals met elke bijzondere ervaring wil je deze vast blijven houden, ook lang nadat je gebouw of stad hebt verlaten. Ik heb diverse machtsmiddelen gehanteerd om de architectuur van een stad of een gebouw klein te krijgen: tekeningen, plattegronden, foto’s en bouwplaten van beroemde architectonische monumenten. Onlangs zag ik op de eindexamententoonstelling van Design Academy Eindhoven een nieuw middel dat tot mijn verbeelding sprak: kartonnen dozen die je kon uitvouwen tot de plattegronden van Parijs, Londen of Berlijn en waarop je sterk vereenvoudigde modellen kon plaatsen van onder meer de Eiffeltoren, de Arc de Triomph, de Tower Bridge en de Brandenburger Tor. Eenmaal thuis blijken deze middelen vaak niet in staat tot het opwekken van de gewenste illusie. Ondanks hun aantrekkingskracht zijn het geen kunstwerken die de architectonische ruimte tot een betekenisvolle vorm hebben gereduceerd. Wat rest is een eendimensionale voorstelling van wat ik ooit heb ervaren; de ruimte is me ontsnapt. Juist de fysieke en zintuiglijke ervaring van ruimte is essentieel bij architectuur. Een ervaring die onlosmakelijk is verbonden met het eigen lichaam. Het is de paradox van het ruimtebezit: kun je ruimte bezitten in een architectuurmodel waarbij het eigen lichaam maat-gevend is?

REDUCTIE VAN RUIMTE
Oscar Lourens is kunstenaar. Sinds 1996 maakt hij miniatuurmodellen van architectonische ruimten die hij zich, veelal vanuit een persoonlijke betrokkenheid, wil toe-eigenen. Lourens probeert bezit te nemen van de ruimten, vooral die waarin hij woont, slaapt, eet, werkt of exposeert, door deze systematisch te documenteren, te ordenen en terug te brengen tot een hanteerbare schaal. In een van zijn eerste projecten (1997) bestaat het model nog uit een lint van woorden, aangebracht langs de Vloeddijk in Kampen. Elk van de in totaal zesendertig woorden is een samenvatting van de historie die is verbonden aan het betreffende huis op de 1.400 meter lange kade. Het woord schept hier de illusie van een (verloren) ruimte. In 1998-1999 worden de ruimten van het stadhuis in Brugge door Lourens niet meer gevangen in woorden, maar in getallen: aan de buitengevel is onder de ramen het aantal vierkante meters vloeroppervlak aangegeven van de achterliggende ruimten. De toeschouwer schept zijn illusie niet meer door woorden maar door de maten van de diverse vloeren in het gebouw. De vloeroppervlakken als representatie van de ruimte werkt hij verder uit in zijn meest omvangrijke project: La Lue. La Lue is een boerderijencomplex in de Franse Allier en beslaat 7 hectare grond waarop vier gebouwen zijn gelegen met in totaal vijfendertig vertrekken. Het hele complex wordt op verschillende manieren in kaart gebracht, zoals onder meer in z.t.(Bibliothèque de l’architec-ture I) uit 2002 waarin alle exacte maatvoeringen en plattegronden (schaal 1:50) van de vertrekken zijn opgenomen. In zijn project over de verdwenen culturele infrastructuur van Arnhem (2001-2002), spelen plattegronden opnieuw een hoofdrol. Van de verdwenen galeries in Arnhem worden de plattegronden gecombineerd met voorgevels (schaal 1:20) getoond in reliëf op zogenaamde driehoeksborden in de stad, waarbij de maat van de borden telkens is aangepast aan de maatvoering van het betreffende pand. Maar alleen met plattegronden en opstanden krijgt mijns inziens de beschouwer nog (te) weinig ruimte voor de architectonische verbeelding. Die ruimte wordt tastbaarder wanneer Lourens voor La Lue een tweede bibliotheek ontwerpt, bestaande uit onder meer ordnermappen met blanco vellen A4-papier waarop steeds een codering is aangebracht die refereert aan de werkelijke ruimte. Iedere map bevat precies de hoeveelheid hele en deels bij-gesneden A4-vellen die naast elkaar gelegd het vloeroppervlak van een vertrek vormen. In 2006 presenteert Lourens in de tentoonstelling ‘Espaces Relationnels’ zijn z.t.(Bibliothèque de l’architecture II) in combinatie met een wandvullende print waarop de uitgelegde A4-vellen in de vorm van de vertrekken zijn te zien. Een reductie van de architectuur tot een geprinte afbeelding van een één op één plattegrond. Dat intrigerende beeld doet me denken aan één van de ‘domme’ landkaarten afkomstig uit een novelle van Lewis Caroll die Matthijs van Boxsel beschrijft in zijn Encyclopedie van de Domheid: ‘Mijn Herr verhaalt over een plattegrond die net zolang werd geperfectioneerd tot hij een schaal van één op één met het land bereikte. De boeren maakten er evenwel bezwaar tegen, omdat ze bang waren dat de kaart, eenmaal ontvouwen, de akkers zou bedekken en al het zonlicht zou weren. Ten slotte kwam iemand op het idee het land te gebruiken als zijn eigen kaart; en tot op heden heeft het land voor zijn inwoners deze rol vervuld.’ (2) Beter kan de paradox van het ruimtebezit niet worden verwoord.

EEN NEGATIEVE MAQUETTE
Bij het La Lue-project hanteert Lourens een nieuw middel om het boerderijencomplex in kaart te brengen. Na een minutieuze meting van de ruimten worden vloeroppervlakten, hoogtes, posities van ramen en deuren, dikten van muren en dergelijke op schaal getekend (1:50 of 1:100). Vervolgens past Lourens een soort analoge computertomografie (CT-scans) toe op zijn model: de hele ruimte, van voor- tot achtergevel, wordt opgebouwd uit stevige A4-vellen (250 grams) waaruit exact de maten van de binnenruimte worden gesneden. Wanneer alle losse vellen achter elkaar in een kaartenbak van gelakt MDF worden geplaatst, ontstaat een soort negatief van een maquette: een ‘mal’ van de architectonische ruimte waardoor je je al lopend met je vingers over de bladen illusionair kunt bewegen. Een vondst! Lourens voert hier de paradox op tot het scherp van de papiersnede. Overeenkomstig de kwaliteiten van normale maquettes, reduceert Lourens de architectuur tot voornamelijk een organisatie van ruimte. Elementen als bijvoorbeeld textuur, kleur en materialen worden geëlimineerd. Het grote verschil is dat Lourens bij zijn negatieve maquettes weliswaar de werking van het licht verliest (er zijn geen uitsneden van de ramen, de ruimte is een dichte mal), maar er beweging voor terugkrijgt. Beweging is onlosmakelijk verbonden met de ruimtelijke ervaring. Voor het project De Zonnehof (2007) maakt Lourens diverse maquettes: een in de vorm van de genoemde kaartenbak, een traditionele van het hele gebouw en twee gesloten, massief ogende maquettes waarvan één de vorm is die ontstaat wanneer de mal van de negatieve maquette met materiaal wordt gevuld. Bij de gesloten modellen is elke mogelijkheid om door middel van beweging de ruimte te ervaren verdwenen. Naast de verschillende maquettes van De Zonnehof maakt Lourens foto’s van het binnenste van de negatieve maquette die hij vervolgens laat printen en op aluminium platen plakt. De foto’s missen echter de fysieke ervaring die de kaartenbakken bieden wanneer de vingers door de ruimte wandelen. Voor z.t. (La Lue – film) uit 2002 gebruikt hij de foto’s van een negatieve maquette om de ruimte weer te vergroten tot een menselijke maat en te ontsnappen aan de kleine en besloten ruimte van de kaartenbak. De papieren scans worden frontaal gefotografeerd en op groot formaat achter elkaar geprojecteerd met een vast tijdsinterval. Het resultaat is een langzaam verlopende film waarin je als toeschouwer de ruimte wordt ingetrokken totdat het beeld van het laatste vel papier als het ware verdampt in de witte gloed van het projectielicht. Daarmee introduceert Lourens opnieuw een vorm van beweging in zijn architectuurmodellen. De projectie is echter nog te klein (niet één op één) en de beweging te langzaam en te veel langs één as om werkelijk van een ruimte-ervaring te kunnen spreken.

VOGELVLUCHT
Lourens heeft de onderdelen van het La Lue-project verschillende malen en op diverse locaties geëxposeerd. Bij een aantal van deze exposities heeft hij bij de tentoonstellingsruimte een zelfgemaakte wegwijzer geplaatst waarop de naam van en de kilometerafstand hemelsbreed tot La Lue staat vermeld. Op een vergelijkbare wijze als eerdere projecten worden woord en getal ingezet om te verwijzen naar een reële, fysieke ruimte. Ditmaal echter betreft het niet alleen de architectuur van La Lue, maar ook de ruimte die de bezoeker van de tentoonstelling scheidt van het boerderijencomplex in Frankrijk. Op zoek naar een andere manier om deze ruimte in zijn bezit te krijgen, heeft Lourens in de zomer van 2007 het plan opgevat om vanuit La Lue een aantal duiven terug te laten vliegen naar Nederland. Eén duif is voorzien van een speciaal hiervoor vervaardigd lichtgewicht gps-systeem waarmee de vlucht exact gereconstrueerd kan worden op een landkaart. Wanneer de vlucht eenmaal bekend is, wil Lourens de route laten navliegen om hem fotografisch vast te leggen. Die foto’s zouden vervolgens weer tot een film gemonteerd kunnen worden, zodat ook hier het element ‘beweging’ direct wordt gerelateerd aan de ervaring van de ruimte. De betreffende duif is echter nooit teruggekeerd en Lourens krijgt pas het volgende vliegseizoen de kans een nieuwe vluchtpoging te wagen.

DE KUNSTENAAR ALS ARCHITECT
Lourens hanteert fotografie en film als middelen om de gereduceerde ruimte weer op te blazen tot een menselijke schaal. Voor de tentoonstelling ‘Vormen van aarden’ (2005) in Apeldoorn hanteert hij een ander principe van uitvergroting: hij bouwt met behulp van een steigerconstructie en witgeschilderde underlaymentplaten een nieuw huis voor Helene. Verwijzend naar de modellen van vurenhout en zeildoek op ware grootte die Helene Kröller-Müller op Buitenplaats Ellenwoude bij Wassenaar liet bouwen als voorstudies van een nieuw museumhuis, is het huis een exacte uitvergroting van een maquette die is gebaseerd op een van de gebouwen van La Lue. Lourens’ huis is echter geen voorstudie voor te bouwen architectuur, maar een nieuwe poging om als kunstenaar een miniatuurmodel te realiseren op ‘ware’ grootte. In 2005 verruilt Lourens zijn rol als kunstenaar voor die van architect. In opdracht van de huidige eigenaren van La Lue ontwerpt hij een vierkante toren van circa 5 bij 5 meter en 12 meter hoog. De toren met puntdak is opgebouwd uit drie verdiepingen waarin twee personen kunnen koken (beneden), wonen (eerste etage) en slapen (zolderverdieping). De maatvoering is losjes gebaseerd op twee bestaande vertrekken van La Lue. Belangrijk vindt Lourens dat het een compacte, ranke toren is geworden die zich naadloos voegt in het landschap. Met de keuze van materialen, bouwstijl en de positie van de toren ten opzichte van de overige gebouwen is daar nadrukkelijk rekening mee gehouden. Het is voor het eerst dat Lourens een nieuwe architectonische ruimte creëert op basis van eigen schetsontwerpen. Zijn miniatuurkunst is volwaardige architectuur geworden waarin en waaromheen je als bezoeker al dolend de ruimte-lijke werking kunt ervaren. Dat het gebouw geen kunstwerk is maar architectuur blijkt ook uit de reacties die de toren oproept bij de naburige bewoners en bezoekers van La Lue; veel mensen denken dat het een gerestaureerde of herbouwde toren is die al tijdenlang deel uitmaakt van La Lue. Naar aanleiding van de bouw van deze toren vraag ik Lourens tijdens een gesprek of hij niet liever architect had willen zijn. Na enige aarzeling antwoordt hij bevestigend. De aarzeling is te begrijpen, want het is alsof ik als een boer uit de novelle van Lewis Caroll Mijn Herr vraag of hij het bestaande landschap wil accepteren als de best mogelijke landkaart. Is de toren van La Lue immers niet het beste middel om werkelijk bezit te nemen van een architectonische ruimte?

1 – Claude Lévi-Strauss, Het Wilde Denken, London 1966, p. 23
2 – Matthijs van Boxsel, Encyclopedie van de Domheid, Amsterdam 2001, p. 6

Jeroen van den Eijnde

Tekst uit de publicatie Oscar Lourens – Possessing Space, 2008